We weten intussen dat elk nieuw verschijnsel eerst door een kleine groep wordt gewaardeerd, terwijl vrijwel iedereen het bestrijdt. In voor de verandering #2 schrijft Meis Thewissen hier over. Pas na verloop van tijd zou iets nieuws omarmd kunnen worden, maar lang niet altijd. Dat roept de vraag op: in welke situatie accepteren we uiteindelijk iets nieuws? Het antwoord is simpel: indien het nieuwe verschijnsel in staat is een eigenaard te ontwikkelen.
Het nieuwe medium film
Anno 21e eeuw kunnen wij heel wat leren van de ontwikkeling van het medium film. Of neen, van de ontwikkeling van elk nieuw verschijnsel kunnen we heel wat leren. Maar laat ik film als beginpunt nemen. Op 28 december 1895 vindt de eerste openbare filmvertoning plaats in Parijs waarvoor bezoekers moeten betalen. Een vreemde gebeurtenis waarbij mensen bewegende beelden zien van wat zich elders eerder heeft afgespeeld. De Russische schrijver Maxim Gorki (1868-1936) maakt in 1896 voor de eerste keer zo’n filmvoorstelling mee. Die ervaring beschrijft hij als volgt:
Gisteravond was ik in het Rijk der Schaduwen.
Als u eens wist hoe vreemd het is om daar te zijn. Het is een rijk zonder geluid, zonder kleur. Alles daar – de aarde, de bomen, de mensen, het water en de lucht – is gedompeld in een monotoon grijs. Grijze zonnestralen langs de grijze hemel, grijze ogen in grijze gezichten, en de bladeren van de bomen zijn asgrijs. Het is niet het leven, maar zijn schaduw, het is niet beweging maar zijn geluidloze geestverschijning.
Ik zal proberen mijzelf te verduidelijken, om niet te worden verdacht van waanzin.[1]
Gorki was in het rijk der schaduwen. En om niet voor gek te worden versleten, haast hij zich om zijn kijkervaring vervolgens toe te lichten. Zijn prachtige verwoording ten spijt, vele critici vinden het medium film een kruising van fotografie, theater en de roman, en daarbij zo levensecht dat zij film bestempelen als louter amusement. Film heeft niets met kunst te maken, want film geeft een spiegel van de werkelijkheid. Dat je films alleen op rondtrekkende kermissen kon zien, versterkte deze opvatting behoorlijk. Nog in 1933 bestrijdt Rudolf Arnheim (1904-2007) met verve de gedachte dat film slechts een mechanische reproductie zou zijn van de werkelijkheid en daarom nooit een vorm van kunst kan zijn:
Nog steeds bestaan er welopgevoede mensen die onomwonden de mogelijkheid ontkennen dat film kunst zou kunnen zijn. […] Het is de moeite waard om systematisch en grondig de aantijging te weerleggen dat fotografie en film slechts mechanische reproducties zijn en dat zij daarom geen verband met kunst kunnen hebben.[2]
Arnheim beschrijft uitvoerig de eigenaard van het medium film. Hoe het cameraoog zorgvuldig een kader schept, een uitsnede maakt van de werkelijkheid die in zwart/wit tot ons komt, terwijl het menselijk oog niet scherp kan kadreren en wij de werkelijkheid in kleur zien; hoe wij de werkelijkheid interpreteren met behulp van vijf zintuigen, terwijl de filmmaker slechts een beroep kan doen op één zintuig: het zien; en ten slotte hoe wij de wereld vanuit één perspectief in één lange opname bezien, terwijl een filmmaker verschillende perspectieven kan tonen door opnamen achter elkaar te monteren. Van een mechanische reproductie van de werkelijkheid is absoluut geen sprake
Het ARIA-patroon
Wanneer we bovenstaande passage analyseren, dan ontdekken we een patroon dat prototypisch is voor de ontvangst en de ontwikkeling van alle nieuwe media, en van elk nieuw verschijnsel. Eerder heb ik dat aangeduid als het ARIA-patroon[3]. Allereerst roept elk nieuw medium bij een kleine groep bewondering (Admiration) op, zoals Gorki deze verwoordde voor film. Of zie ook deze fraaie uitspraak bij een ander nieuw verschijnsel:
“Het is onmogelijk dat oude vooroordelen en vijandigheden nog langer bestaan, nu er zo’n middel is geschapen voor de uitwisseling van gedachten tussen alle landen ter wereld.” Aldus verwelkomen Victoriaanse enthousiastelingen de komst van de eerste transatlantische telegraafkabel in 1858[4].
De kleine groep enthousiastelingen vindt altijd een grote groep mensen tegenover zich die kritiek levert. Het nieuwe verschijnsel wordt als plat vermaak weggezet of als bedreigend of als onzinnig ervaren. Herman Pleij bijvoorbeeld omschrijft de weerstand (Resistance) tegen de boekdrukkunst aan het einde van de Middeleeuwen aldus:
[…] nu was er ‘ineens’ die duivelse drukpers die elk voeren van de zo gewaardeerde pen leek te degraderen tot zinloos slakkenwerk. Daarom werd deze nieuwe aanslag op de beschaving uitgemaakt voor vulgaire vervlakkerij, die op goedkoop papier weinig duurzaam gedachtegoed probeerde te slijten aan een willig massapubliek.[5]
Pas veel later, wanneer het nieuwe medium zijn eigenaard heeft ontwikkeld, wordt het veelal omarmd (Acceptance) door het grote publiek. Maar dan heeft het medium zich eerst door de boeiende fase van imitatie (Imitation) moeten worstelen. Een nieuw medium kan aanvankelijk namelijk niet anders dan uitingen van vertrouwde media imiteren. De eerste fictiefilms waren korte toneelstukjes, opgenomen in één opname – imitaties van het theater. Vroege schriftelijke teksten waren opgeschreven redevoeringen en opgeschreven verhalen die op vertrouwde wijze, dus hardop, werden opgelezen door de weinigen die vertrouwd waren met deze culturele vaardigheid. De informatie op zeer vele websites? Imitaties van schriftelijke teksten, als flyers en brochures. En als laatste uit de zeer vele mogelijke voorbeelden. Op dinsdag 2 oktober 1951 vindt de eerste nationale televisie-uitzending plaats, verzorgd door de NTS: de Nederlandse Televisie Stichting. De uitzending vindt plaats vanuit Studio Irene, een oud kerkgebouwtje in het centrum van Bussum, en omvat vier programma’s, imitaties van vertrouwde media waarmee iedereen vertrouwd was: twee filmpjes, het toneelstuk “De toverspiegel”, speciaal voor deze gelegenheid geschreven door Willy van Hemert en een openingswoord van de heer Cals, de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen. In de rede die hij opleest (sic) van een aantal A-viertjes, klinkt de weerstand tegen het nieuwe medium door.
Het leven wordt meer en meer beheerst door de techniek, zelfs in de recreatie. Wij moeten er voor zorgen dat de techniek middel blijft en niet een doel op zichzelf. Anders zou dat de dood voor de cultuur betekenen.[6]
Jarenlang bleven televisie-uitzendingen kopieën van radio-uitzendingen, ditmaal met een plaatje. De AVRO stak haar populaire radioprogramma ‘De Bonte Dinsdagavondtrein’ in een tv-jasje en de VARA scoorde met het radiodansorkest ‘The Ramblers’ dat nu ook te zien was. Televisie als doorgeefluik van uitingen van vertrouwde media.
Zoals gezegd, een nieuw medium wordt massaal omarmd, indien het erin slaagt eigenaard-igheden te ontwikkelen, waarmee het zich onderscheidt van vertrouwde media. Film en televisie slagen hier (voorlopig) in; de telegraafkabel is verdwenen evenals bijvoorbeeld het Morse-systeem. Hun eigen-aard bleek niet sterk genoeg om concurrerende media te kunnen weerstaan.
Imitatie en eigenaard
Wanneer het om nieuwe verschijnselen gaat, blijken imitatieen eigenaard kernbegrippen te zijn. Hiermee trek ik ze breder dan alleen het terrein van de media. Dat de twee begrippen ons kunnen helpen om nieuwe verschijnselen te doorgronden en nieuwe producten te ontwikkelen wil ik laten zien aan de hand van de actuele discussie over de auto, de file en de fiets als mogelijke oplossing voor onze verminderde mobiliteit. Thalia Verkade schrijft in augustus 2017 een reeks artikelen over de autofile en de fiets in De Correspondent. Haar utopische oplossing voor het fileprobleem is een netwerk van fietssnelwegen dat alle grote steden in Nederland met elkaar verbindt. Aldus haal je de automobilist uit zijn auto en verleid je hem de fiets te nemen. Wie deze oplossing op de tong proeft met de twee kernbegrippen imitatie en eigenaard in het achterhoofd, zal betwijfelen of dit dé oplossing is. We denken immers vanuit de vertrouwde auto en imiteren een kenmerk ervan – snel van A naar B willen – in de nieuwe oplossing. Meer asfalt voor fietsers is denken vanuit een autologica en ontkent de eigenaard van de fiets en de fietser. Marco te Brömmelstroet van de UvA is het hiermee eens en Thalia Verkade die hem interviewt, is om. Te Brömmelstroet:
“Jij zegt dat je van automobilisten fietsers wilt maken. In werkelijkheid maak je van fietsers automobilisten.”[7]
Door te denken vanuit het vertrouwde systeem proberen we vaak een lastige situatie op te lossen. Maar je kunt ook zeggen dat de oplossing verre van optimaal kán zijn, omdat vertrouwde mechanismen en een vertrouwde taal de oplossingen in de weg staan. Zeg maar, zoals nieuwe media vaak in eerste instantie vernoemd worden in de taal van oude media en zoals nieuwe media aanvankelijk slechts de uitingen van oude media kopiëren in een nieuw jasje. Door fietssnelwegen aan te leggen heb je (nog) niet nagedacht over de eigenaard van het fietsen en maak je van fietsers in feite automobilisten die snel van A naar B willen.
Wanneer we deze gedachtegang volgen, dan duiken prachtige perspectieven op. In dit geval kunnen we ons afvragen welke dan wel de eigenaard van het fietsen is. En vervolgens denken we na hoe we die eigenaard kunnen faciliteren. Dan blijkt al snel dat we onze stedelijke en landschappelijke omgeving hebben ingericht vanuit slechts één logica, namelijk die van de auto. Kijk om u heen in de stad en wees het eens met deze observatie. Dan komen we misschien wel tot de conclusie dat fietsers heel af en toe snel van A naar B willen, en ook boodschappen willen doen, hun kind naar school willen brengen, willen genieten van de natuur, lichaamsbeweging willen krijgen, het hoofd leeg willen maken of juist op nieuwe gedachten willen komen. En stel je dan een stedelijke omgeving voor waarin dit alles mogelijk is. Dan is de stad zelf fundamenteel nieuw – en nu autoluw – ingericht én worden steden inderdaad met fietssnelwegen verbonden.
Het vertrouwde heroverwogen
Het onderzoeken van de eigen aard van een nieuw verschijnsel heeft een bijzonder neveneffect. Een dergelijk onderzoek laat namelijk zien welke aspecten van een vertrouwd verschijnsel blijvend worden gekopieerd enerzijds en het vraagt om heroverweging van dat vertrouwde verschijnsel anderzijds. Dagbladen verkeerden lange tijd in een identiteitscrisis vanwege de groei van het internet en zijn mogelijkheden. Jaren later kunnen we constateren dat beide media, de papieren krant en de digitale website, elkaar blijvend hebben beïnvloed en de eigenaard-ige aspecten van beide nu de boventoon voeren. Actualiteit en multimedialiteit vormen de eigenaard van de zich 24 uur per dag wijzigende webversie; beschouwing en analyse voeren de boventoon in de dagelijkse papieren versie. En wie de papieren krant vergelijkt met die van 15 jaar geleden, bemerkt dat de website er invloed op heeft gehad: korte aankondigingen, veel beeldmateriaal. De functie en de vorm van het vertrouwde medium zijn heroverwogen onder invloed van het nieuwe verschijnsel internet.
- [1]Maxim Gorki (1988), Vluchtige aantekeningen. In: Versus 2, 22-25
- [2]Rudolf Arnheim (1983: 17), Film as Art. Londen: Faber and Faber (oorspronkelijke uitgave: 1933)
- [3]Hans van Driel (2005: 40), Een veranderend medialandschap. In: Hans van Driel (red.), Digitale communicatie. Amsterdam: Boom Onderwijs
- [4]Bron: Editorial in The Economist, webversie van 19-08-2000
- [5]Herman Pleij (1998: 78), Televisie als beschavingsinstrument. In: Maarten Doorman & Michael Zeeman (red), Het scherm der verbeelding. Opstellen over televisie. Amsterdam: Meulenhoff
- [6]https://www.vpro.nl/buitenland/speel~POMS_VPRO_196705~nts-2-oktober-1951-eerste-experimentele-televisie-uitzending-in-nederland-alleen-geluid~.html
- [7]De correspondent(2017), https://decorrespondent.nl/7116/door-deze-fietsprofessor-kijk-je-voor-altijd-anders-tegen-het-fileprobleem-aan/92066978784-381a62c6