His jaws opened, and he muttered some inarticulate sounds,
while a grin wrinkled his cheeks.Mary Shelley
De technologie neemt wel erg menselijke vormen aan, menen velen. Dus sleutelt Google aan zijn spraakrobot die té veel op een menselijke stem lijkt. Beter is een ietwat metalige stem – lees: die roept minder angst op. Dat geldt ook voor de zorgrobot. Die moet niet teveel op mensen gaan gelijken. Onze angst voor replica’s, bijvoorbeeld uitgewerkt in de film Blade Runner uit 1982, is diep geworteld en komt voort uit ons antropocentrische wereldbeeld, waarin de mens centraal staat. Hij heeft de touwtjes in handen, hij temt het dier en de natuur. Hij heeft de controle over wat hij mooi vindt, over hoe hij dient te handelen en te denken. En dus is alles wat zijn positie bedreigt, gevaarlijk. Technologie vormt zo’n bedreiging. Was het de industriële revolutie in de 19e eeuw die de positie van de mens deed wankelen, in de 21e eeuw springen alle seinen op rood voor de digitale technologie en robotisering. En dan duiken de monsters weer op.
Van monster kunnen we veel leren. Ze zetten onze ideeën op de kop over wat wij in een mensenleven gewoonlijk ervaren als logisch, als fatsoenlijk of van goede smaak getuigen[i]. Dus vormen zij een geweldige metafoor voor alles wat de centrale positie van de mens lijkt te bedreigen. De oer-metafoor[ii]die opdoemt, is natuurlijk het naamloze monster dat de student scheikunde, Victor Frankenstein, opbouwt uit botten en vlees. Bij het gloren van een nieuw jaar, op 1 januari 1818, ziet de roman van Mary Shelley (1797 – 1851) zijn levenslicht: Frankenstein, or, The Modern Prometheus. Victor hoopt de perfecte schoonheid te scheppen, maar zijn creatie is verre van volmaakt. Wanneer het tot leven komt, ontvlucht Victor Frankenstein vol afschuw zijn laboratorium. En het ‘monster’ verdwijnt – afgewezen, verward en gehaat. De volgende jaren heeft het verschillende moorden op zijn geweten.
Er is weinig fantasie voor nodig om het monster te vereenzelvigen met de technologie, die we als bedreigend ervaren: ook technologie gaat mogelijk een eigen leven leiden en wordt haar schepper de baas. Aan het begin van de 19e eeuw vormt het monster een signaal dat we moeten oppassen voor een industriële samenleving. Deze waarschuwing vindt vervolgens haar vertaling in de film Frankenstein[iii]uit 1931, de tijd van groeiende massaproductie en alsmaar uitdijende metropolissen. Inmiddels leven we in 2018, precies 200 jaar na het uitkomen van de roman, en kan het monster herrijzen uit zijn as in tijden van digitalisering en robotisering.
De urgente vraag luidt of er inderdaad reden is om bang te zijn voor een vernieuwing als de digitalisering. Wanneer je terugkijkt in de geschiedenis, moet je concluderen dat het wel mee zou kunnen vallen. Er is eerder sprake van een terugkerend patroon. Immers, in de afgelopen tweeënhalf duizend jaar zijn we vaker geconfronteerd geweest met monsterlijke technologische vernieuwingen, was een kleine groep voorlopers razend enthousiast, keek de grote meerderheid de kat uit de boom of kwam in fel verzet[iv], en verdween het ‘monster’ uiteindelijk of integreerde in ons samenleven. Laat ik beginnen met die ene grote technologische vernieuwing uit de geschiedenis van de mensheid, het ‘monster’ genaamd ‘schrift’, onder de loep te nemen.
Het monsterlijke schrift
Eeuwenlang communiceerden we voornamelijk mondeling en tot volle tevredenheid. Spreken en luisteren, twee natuurlijke vaardigheden waarvoor je niet naar school hoeft. In communicatief opzicht optimaal, want er is sprake van de ultieme vorm van interactiviteit. Het lijkt alsof er geen tussenlaag, geen interface bestaat in een orale cultuur.
Dat ligt anders met het schrift. De mógelijkheden van het spreken en luisteren veranderen in ónmogelijkheden. Dat ligt aan het medium of liever gezegd, dat ligt aan de interface van het medium. Bij het schrift geeft een materialiteit (steen, papier, beeldscherm) toegang tot het gedachtegoed van iemand. En die materialiteit heeft nadelige consequenties voor ons communiceren, zo betoogt ook Socrates. Ik geef kort de nadelen van het schrift weer, zoals Plato[v]die rond 370 – 360 v. Chr. heeft geformuleerd in een dialoog tussen Phaedrus en Socrates. In vergelijking met het spreken en luisteren maakt het schrift de mensen passief. Ze behoeven immers hun geheugen niet meer te trainen. Verder is het schrift vanwege zijn materialiteit een niet-interactief medium, want het is gebaseerd op eenrichtingsverkeer. Het enige waartoe het in staat is, is zichzelf herhalen, telkens weer. Kortom, in vergelijking met het spreken en luisteren bepaalt de materialiteit van het schrift dat er weinig efficiënt gecommuniceerd kan worden. Het monster is zo lelijk en zo kreupel dat het ten onder zal gaan of een uiterst marginale rol in ons samenleven zal spelen.
Het is anders gelopen. Aanvankelijk vervult het schrift inderdaad een marginale rol en is het slechts voorbehouden aan een elite. Dat kan gaan veranderen wanneer in het midden van de 15e eeuw de boekdrukkunst zijn intrede doet. Maar het zou uiteindelijk tot in de 20e eeuw duren, voordat in het westen velen toegang zouden hebben tot het schriftelijke gedachtegoed van anderen. Dan blijkt het monster te kunnen glimlachen en een belangrijke rol te spelen in wat we de informatiesamenleving zijn gaan noemen.
Andere monsterlijke technologieën
Anno 21e eeuw zal niemand het schrift meer vergelijken met het monster dat Victor Frankenstein creëerde en staan de vaardigheden die het schrift noodzaakte (zoeken, vinden, analyseren, beoordelen, concluderen) hoog aangeschreven in onze samenleving waarin de schriftcultuur dominant is geworden.
Heb ik met dit voorbeeld de angst voor technologie en voor robotisering in het bijzonder weggenomen? Geenszins. Eén zwaluw maakt nog geen lente. Maar wellicht versterken voorbeelden van andere monsterlijke technologieën mijn punt. Ik noemde ze eerder in een bijdrage aan voor de verandering #3[vi].
Het duivelse monster drukpers kan aan het einde van de Middeleeuwen op weinig enthousiasme rekenen volgens Herman Pleij. Ze vormt een bedreiging voor het noeste schrijfwerk van de monniken: […] nu was er ‘ineens’ die duivelse drukpers die elk voeren van de zo gewaardeerde pen leek te degraderen tot zinloos slakkenwerk.[vii]
Het nieuwe medium film – de eerste openbare filmvertoning vindt plaats in 1895 – en de fotografie dreigen de schilderkunst overbodig te maken, maar schilders blijven erop hameren dat deze nieuwe media slechts kopieën van de werkelijkheid tonen en nooit tot kunst zullen kunnen leiden. Nog in 1933 moet Rudolf Arnheim deze opvatting bestrijden: Het is de moeite waard om systematisch en grondig de aantijging te weerleggen dat fotografie en film slechts mechanische reproducties zijn en daarom geen verband met kunst kunnen hebben.[viii]
In de thriller Poltergeist uit 1982 vormt het monster televisie van de familie Freeling de toegang tot een andere dimensie waar spoken rondwaren, en bij de introductie van de televisie in Nederland op 2 oktober 1951 kan Joseph Cals, de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen, zijn weerzin nauwelijks onderdrukken: Het leven wordt meer en meer beheerst door de techniek, zelfs in de recreatie. Wij moeten er voor zorgen dat de techniek middel blijft en niet een doel op zichzelf. Anders zou dat de dood voor de cultuur betekenen.[ix]
Ten slotte, wanneer midden jaren negentig van de vorige eeuw het World Wide Web opkomt als monsterlijke voorbode van de digitalisering, gaat de socioloog Anton Zijderveld los: We dolen er door heen, pikken hier en daar wat op en vergeten het bijna even zo snel weer, om vervolgens weer andere info tot ons te nemen […] Hoe meer info, hoe minder kennis, hoe meer domheid.[x]
Alle vier deze monsters hebben we inmiddels geïntegreerd in ons leven, dat wil zeggen we hebben ze als vanzelfsprekend aanvaard, ook al kunnen we de consequenties niet altijd overzien. Dit geldt met name voor de digitalisering, na het schrift de volgende grote vernieuwing in de geschiedenis van de mensheid.
Angst versus verbeelding
Voor degenen die zich nog steeds bedreigd voelen, zou ik een ander monster willen introduceren dat een alternatief biedt voor het gevoel van angst. Waren het immers niet de sofisten uit het oude Griekenland die formuleerden, dat het geluk noch het ongeluk ligt het gebeuren, maar in de wijze waarop wij het gebeuren hanteren? Dus waarom bij vernieuwing wel het naamloze monster van Frankenstein oproepen en waarom niet de naamloze Extra-Terrestrial? In plaats van angst voor Frankenstein’s schepping zouden we ons ook kunnen verbazen, zoals de kleine Elliot deed in Spielberg’s film E.T. uit 1982. Wanneer deze voor de eerste keer E.T. ontmoet, schrikt hij een beetje. Een lelijk ruimtemonstertje in levende lijve voor zich! Maar de schrik slaat al snel om in opwinding. Hij gaat E.T. koesteren en introduceert hem bij zijn zusje en zijn vriendjes. E.T. integreert, en Elliot en E.T. gaan in gedrag op elkaar gelijken. Ze vormen een eenheid waarin voor volwassenen geen plaats is. Een eenheid die al in de naam van Elliot ligt besloten: EllioT. Behalve van zijn moeder zien we in de film dan ook van niet één volwassene het gezicht.
De kinderlijke verbazing en verbeelding maken van E.T. een wezen dat als vanzelfsprekend past in het dagelijkse leven van de kinderen. Maar de volwassenen reageren als door een wesp gestoken, en gekleed in monsterlijke ruimtepakken isoleren ze E.T en Elliot in quarantaine. De kinderen slagen er uiteindelijk in om E.T. uit de handen te krijgen van de angstige volwassenen … en wel langs de weg van de verbeelding. Als er geen enkele mogelijkheid meer lijkt te bestaan om te ontsnappen, kiezen hun fietsen het luchtruim, de volwassenen in verbijstering achterlatend, en de filmkijkers juichend op hun bioscoopstoel.
Ten slotte
Elke vernieuwing roept angst op, omdat we ons bedreigd voelen in wat we gewoon zijn. Dat is begrijpelijk. Niettemin is er een alternatief, namelijk om je af te vragen welke de mogelijkheden van de vernieuwing zouden kunnen zijn en je af te vragen waarom je zo vasthoudt aan het gewoonlijke.
Wie zich toch wil blijven vastklampen aan het monster van Frankenstein, moet bedenken dat in de roman van Shelley het monster bruut wordt afgewezen door zijn schepper, in verwarring verkeert over wie hij is en wordt gehaat door iedereen die hij ontmoet. Niettemin leert hij zichzelf lezen en spreken, en leert hij zich de gewoonten van de mensen eigen te maken. Vlak na zijn geboorte doet hij zelfs een poging om te glimlachen naar zijn schepper.
- [i]Lorraine Daston & Katherine Park (1998), Wonders and the Order of Nature, 1150-1750. New York: Zone Books.
- [ii]Zie ook mijn analyse van het concept metafoor in voor de verandering #2, pp. 46-52.
- [iii]De verfilming is een vrije bewerking van Shelley’s roman. Frappant is dat juist de afwijkingen in de film zijn gaan behoren tot de Frankenstein mythe en niet elementen uit de oorspronkelijke roman. Frankenstein is in de film doctor en geen student, het monster komt via elektriciteit tot leven, etc.
- [iv]E.M. Rogers (1983), Diffusion of Innovations. New York: The Free Press.
- [v]Plato (1988), Phaedrus / Protagoras / Io. Utrecht: Het Spectrum.
- [vi]Hans van Driel, Op zoek naar de eigenaard. In: voor de verandering #3, pp. 30-36.
- [vii]Herman Pleij (1998: 78), Televisie als beschavingsinstrument. In: Maarten Doorman & Michael Zeeman (red), Het scherm der verbeelding. Opstellen over televisie. Amsterdam: Meulenhoff.
- [viii]Rudolf Arnheim (1983: 17), Film as Art. Londen: Faber and Faber (oorspronkelijke uitgave: 1933).
- [ix]https://www.vpro.nl/buitenland/speel~POMS_VPRO_196705~nts-2-oktober-1951-eerste-experimentele-televisie-uitzending-in-nederland-alleen-geluid~.html
- [x]Anton Zijderveld in NRC-Handelsblad van 24 oktober 1995.