Identiteit in een digitale cultuur. Werk in uitvoering

Laatst hield ik een pleidooi voor het plaatsen van schaaktafels in het nieuwe Spoorpark in Tilburg. Op de eerste dia van de powerpoint introduceerde ik mijzelf: hier woon ik, daar werkte ik en sinds een paar jaar ben ik lid van de schaakclub De Stukkenjagers. Blijkbaar wilde ik mijn zelf in deze context aldus presenteren. Ondertussen zwierven via sociale media als Twitter, Instagram en Facebook foto’s en berichten rond die een geheel andere kant van mij laten zien. Dat is een fascinerende situatie: ik besta tegelijkertijd op verschillende plekken in verschillende rollen zonder overal fysiek aanwezig te hoeven zijn. En wat voor mij als individu geldt, geldt ook voor bedrijven en instituten. Identiteit is een fluïde begrip geworden.


Als kind en puber leer je jezelf ontdekken in interactie met anderen, thuis, op school en daarna elders in je omgeving. De een toont hierin enige schuchterheid, de ander gaat er vol voor. Het resultaat van deze ontdekkingstocht plegen we identiteit te noemen: een gelijkheid tussen jou als persoon enerzijds en jouw persoonlijkheid anderzijds. Is die identiteitsvorming afgerond, dan ben je volwassen. Aan jouw persoonlijke identiteit geef je – al dan niet bewust – op een bepaalde plek en op een bepaald moment uiting in je gedrag en in je voorkeuren voor bijvoorbeeld muziek, literatuur en kleding. We kunnen ook andersom redeneren en stellen dat we uit gedrag en voorkeuren van iemand zijn of haar identiteit kunnen afleiden.

Zo ging dat enige tijd geleden toen ons lichaam nog beperkt was in zijn doen en laten. Inmiddels hebben wij ons lichaam bevrijd én zijn onze uitingsmogelijkheden enorm toegenomen. Ontwikkelingen op het gebied van globalisering, mobiliteit en communicatie liggen hieraan ten grondslag. Deze zijn zozeer verruimd en daarmee de wijzen om onszelf op vele plaatsen tegelijkertijd gestalte te geven, dat we ons kunnen afvragen of het begrip ‘identiteit’ inmiddels niet diffuus is geworden en of ook onze identiteit niet voortdurend in ontwikkeling is.

Wellicht is het begrip identiteit, persoonlijk en bedrijfsmatig, geen gegeven (meer), maar een project in uitvoering waarvan het eindpunt nooit meer in zicht zal komen. De digitale cultuur en de bevrijding van ons lichaam hebben hiermee te maken. Waar eerder ons lichaam onlosmakelijk verbonden is geweest met de vorming van een identiteit, is dit lichaam langzaamaan gefragmenteerd, verlicht en vergeestelijkt geraakt. Culturele veelvormigheid en digitale uitingsvormen zijn de functie van het lichaam in de identiteitsvorming aan het overnemen en hierbij is steeds minder sprake van de vorming van dé identiteit als resultaat. Waar eerder de vraag ‘wie ben ik?’ op haar plaats was, lijkt nu een andere vraag opportuun, namelijk ‘wie zijn ik op dit moment?’.

Wie zijn ik?

Van één identiteit kan ikzelf niet meer spreken. Soms treed ik op als bestuursvoorzitter van een stichting die de vertoning van de kwetsbare film in Tilburg wil stimuleren. Via het schrijven van deze tekst voeg ik mij in de rol van de auteur die een bijdrage levert aan het zevende nummer van het tijdschrift Voor de verandering. In het weekeinde leef ik mij uit als voetbalsupporter tijdens de wedstrijden van Willem II. En gedurende de dag log ik in en plaats berichten op verschillende sociale media. Ondertussen vraag ik me af waarom ik mij in deze tekst presenteer met juist déze rollen uit de veelheid waarmee ik mijzelf gestalte geef. Al volgens Mead & Morris (1934) kunnen we niet van dé identiteit spreken. Wat we identiteit noemen, is een conglomeraat van verschillende rollen en verschillende relaties die we onderhouden met mensen en zaken in onze omgeving. Of om met Ricoeur (1991) te spreken, menselijke identiteit is op te vatten als een weefsel van talloze verhalen. Wij voegen onszelf binnen bestaande verhalen en werken tegelijkertijd aan ons eigen levensverhaal. Van al die ongelijksoortige elementen die samen ons leven uitmaken, proberen we één compleet verhaal te construeren waardoor we zin kunnen geven aan de complexiteit van ons bestaan.

In interactie met anderen tonen we bedoeld en onbedoeld tekens die ons zelf, onze identiteit telkens opnieuw be-teken-en in de blik van de ander. Vandaar dat de vraag “Wie ben ik? Wanneer ben ik mijzelf?” moeilijk is te beantwoorden. Mogelijk kunnen we spreken van een geprivilegieerde identiteit waaraan we blijkbaar een voorkeur geven? Hoe kunnen we anders verklaren dat zovele mensen op sommige momenten menen dat zij ‘zichzelf niet zijn’? Kan ik deze uitspraak parafraseren, namelijk dat zij op een bepaalde plaats en op een bepaald moment niet de rol vervullen die zij zichzelf ‘als zichzelf’ toedichten? In de film Carnal knowledge van Mike Nichols uit 1971 protesteert Art Garfunkel in de rol van Sandy hiertegen: “Ook de momenten waarop je zegt niet jezelf te zijn, vormen een deel van jezelf en behoren dus tot wie je bent.” In deze visie bestaat het geprivilegieerde jezelf-zijn niet. Alle vormen van gedrag die zijn gekoppeld aan dat ene lichaam vormen te samen ‘jezelf’. In deze zin is het construeren van identiteit te vergelijken met een oneindig proces van betekenisvorming dat plaatsvindt op een semiotisch schouwtoneel (zie ook Goffman, 1959). Identiteit is dan op een bepaald moment het voorlopige resultaat van ‘werk in uitvoering’

Het verdwijnende lichaam

Het lichaam en de ruimte waarbinnen we ons begeven, hebben altijd een fundamentele rol gespeeld in het proces van identiteitsvorming. Volgens sommigen (o.a. Green, 1997) is onze identiteit zelfs onlosmakelijk verbonden met ons lichaam. Alleen vanwege ons lichaam kunnen we immers ons fysiek bewegen in een ruimte, communiceren we met anderen en dankzij ons lichaam kunnen we uiting geven aan stemmingen zoals verliefdheid en droefenis. Indien lichaam en identiteitsvorming inderdaad aan elkaar gekoppeld zijn, dan zullen personen binnen een samenleving waarin het lichaam is bevrijd van zijn ketenen moeite hebben om hun persoonlijke identiteit te vormen. Onze identiteit vormt zich in dat geval grotendeels los van ons lichaam en dit lijkt te gebeuren nu ons lichaam en onze lichamelijkheid gefragmenteerd, verlicht en vergeestelijkt geraken.

“ Het zelf speelt niet langer verschillende rollen op verschillende plaatsen en op verschillende momenten. Het gedecentreerde zelf bestaat in vele werelden en speelt vele rollen tegelijkertijd.” 

Sherry Turkle

Fragmentatie

Natuurlijk hebben we ons lichaam altijd al als gefragmenteerd en niet als een eenheid ervaren. Letterlijk is dat gemakkelijk voor te stellen. Van mijzelf neem ik slechts delen van mijn lichaam waar, ook wanneer ik mijzelf naakt in een spiegel bezie. Mijn lichaam kan ik nooit in zijn totaliteit waarnemen noch aanraken. In deze letterlijke zin ervaar ik mijn lichaam als gefragmenteerd, hoewel ik weet dat het niet uit losse delen bestaat. Ook in minder letterlijke zin kan ik mij iets bij het gefragmenteerde lichaam voorstellen. Wie hedendaagse films en televisieprogramma’s ziet, neemt nauwelijks totale lichamen meer waar. Attributen verbergen delen van het lichaam wanneer iemand aan tafel zit of wanneer-ie slaapt, zoals ook kleding delen van het lichaam verbergt en we slechts fragmenten van het totale naakte lichaam aanschouwen. Maar in de context van de hedendaagse audiovisuele cultuur bedoel ik ook iets anders. De opname die het mogelijk maakt een lichaam totaal te zien, is in onbruik geraakt. Steeds vaker kruipt de camera op het lichaam en in de actie: het beeld presenteert een gefragmenteerd lichaam dat zijn totaliteit lijkt te hebben verloren – zie als ultiem voorbeeld de film Son of Saul van László Nemes uit 2015. Ten slotte bemerken we in ons dagelijkse leven een fragmentatie van het lichaam, omdat we steeds meer lichaamsfuncties externaliseren (cfr. McLuhan, 1964). Ons lange termijn geheugen hebben we inmiddels afgestaan aan archieven, bibliotheken en de Cloud, onze blik hebben we verlengd via de verrekijker en via figuurlijke verrekijkers als de televisie en stream via internet. Intellectuele vaardigheden zoals zoeken, analyseren en concluderen laten we over aan Google.

Verlichting

Ook is de band van ons lichaam met de ruimte waarbinnen we ons voortbewegen aan het verdwijnen. In vroeger tijden was de eenheidservaring van lichaam en ruimte compleet, ook omdat de ruimte geografisch beperkt was. Het lichaam kende immers geen andere middelen om zichzelf te verplaatsen dan het lichaam zelf. Met het bestijgen van het paard – en vervolgens via vervoersmiddelen als de trein, de fiets, de auto, het vliegtuig en het ruimteveer – is de mens erin geslaagd zich te los te maken van zijn plek. Het fysieke contact van het lichaam met de materie en de dwang van de zwaartekracht kunnen worden opgeheven. Enerzijds betekent dit een bevrijding en verruiming van onze blik, anderzijds is het ons één voelen met de fysieke plaats van ons bestaan verbroken. Ons lichaam zweeft nu rond, is ‘licht’ geworden in de letterlijke betekenis die ook Milan Kundera aan deze term toekent in zijn roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan uit 1985. Die lichtheid is ondraaglijk, omdat met deze verlichting ook het contact van lichaam en ruimte is verbroken

Vergeestelijking

Naast gefragmenteerd en verlicht vergeestelijkt ons lichaam. Wij bestaan nauwelijks meer bij de gratie van ons tastbare lichaam, maar bij de gratie van tekens – die wij vaak zelf hebben gecreëerd. Vraag mij niet in hoeveel bestanden ik voorkom als naam of als nummer. Ik verstuur mails, appjes, sta op foto’s, ik zet handtekeningen onder talloze formulieren. Ik creëer een netwerk van tekens en anderen be-teken-en mij zonder dat mijn lichaam eraan te pas komt. Schrift, film, televisie en internet zijn verlengstukken geworden van mijn lichaam die de wereld exponentieel hebben vergroot en die het mogelijk maken dat ik elders niet fysiek aanwezig behoef te zijn. Mijn stem bijvoorbeeld kan ik afstaan aan het antwoordapparaat opdat mijn lichaam zich kan verplaatsen zonder onbereikbaar te zijn. En ik creëer mijzelf in tekens op Instagram, Twitter en Facebook waar ik 24 uur per dag toegankelijk ben – meestal voor onbekenden – zonder zelf fysiek aanwezig te zijn. Anders gezegd, tegelijkertijd manifesteer ik mij op verschillende plaatsen

Het virtuele schouwtoneel

Onze identiteitsvorming en -uitingen lijken steeds minder afhankelijk te zijn geworden van ons lichaam dat zich vanwege zichzelf niet anders dan op één bepaald moment op één bepaalde plek kan bevinden. Veeleer be-teken-en wij onszelf op een schouwtoneel dat in zijn aard aan het veranderen is: van de fysieke ruimte waarbinnen wij altijd aan onszelf gestalte hebben gegeven via de analoge ruimten die zich in de loop der tijden hebben losgekoppeld van ons lichaam tot de virtuele ruimten van de digitale cultuur waar het mogelijk is onze zelven op ongekende wijze te betekenen.

De computer functioneert voor deze laatste fase als een metafoor. Binnen elk window die ik heb geopend op mijn scherm functioneer ik als een ander ik. Niet meer is identiteit een kwestie van verschillende rollen die ik achtereenvolgens speel, maar veeleer is er sprake van gelijktijdigheid. Turkle (1995) merkt in dit verband provocerend op dat mijn leven buiten het computerscherm wellicht niets anders is dan een extra window naast de vele openstaande computerwindows. In een digitale cultuur bestaat niet alleen een fysiek platform dat het schouwtoneel vormt waarop wij blijven werken aan onze identiteit. Met de komst van het internet kennen we ook een virtueel platform waarop we een weefsel van verhalen leven en vertellen. Dit virtuele platform leidt tot nieuwe vormen van actie, interactie en relatievorming waarmee we gestalte geven aan onze identiteitsarbeid in uitvoering, verbonden met en reagerend op vele naasten en talloze onbekenden, waarbij het onderscheid echt of virtueel er nauwelijks meer toe doet.

Bibliografie

Goffman, E. (1959). The presentation of self in everyday life. Garden City: Doubleday.

Green, N. (1997). Beyond being digital: representation and virtual corpreality. In: D. Holmes (ed.), Virtual Politics: Identity & Community in Cyberspace. London: Sage.

McLuhan, M. (1964). Understanding Media: the extensions of man. New York: McGraw-Hill Book Company.

Mead, G.H. & C.W. Morris (1934). Mind, self & society from the standpoint of a socialbehaviorist. Chicago: The University of Chicago Press.

Perie, Dorin, Solange Leibovici & Matthijs Engelberts (eds) (2002). Identiteit. Filosofie, Literatuur, Maatschappij. Delft: Eburon.

Ricoeur, P. (1991). Life in the Quest of Narrative. In: D. Wood (ed.), On Paul Ricoeur. Narrative and Interpretation. London: Routledge.

Turkle, S. (1995). Life on the Screen: Identity in the Age of Internet. New York: Simon and Schuster.

deel dit artikel