Het verloren object

Michael en ik hebben ’s avonds afgesproken in café Weemoed. Vrij snel spitst ons gesprek zich toe op taal. 

‘Als er geen taal zou zijn, zouden we dan in beelden denken en met beelden communiceren?’ vraagt Michael zich hardop af. Er ruist verlangen door in zijn stem. Begrijpelijk. Zijn oudste zoon is dyslectisch. Maar de vraag van Michael is natuurlijk irreëel. Een wereld zonder taal is onbestaanbaar. Hoewel… 

‘Ieder mens kent een periode waarin hij niet talig is geweest,’ antwoord ik hem. ‘Je babytijd. Baby’s kennen geen taal. Dus kunnen zij alles om zich heen niet benoemen. Dat heeft een interessant effect. Hun omgeving bestaat niet. Probeer je je dat voor te stellen… Je hebt geen woorden voor iets. Dat is er dan ook niet! Kind en omgeving vallen samen. Jij en je omgeving zijn één, een twee-eenheid. Het volmaakte geluk, denk je ook niet?’ 

De vraag van Michael deed me denken aan de ideeën van Jacques Lacan, een Franse psychoanalyticus in de jaren zestig van de vorige eeuw. In zijn denken neemt taal een centrale plaats in. 

Michael kijkt me wat wazig aan. ‘Jij en je omgeving vallen samen? Mag ik dit niet begrijpen? Ook hele kleine kinderen zien toch hun babykamer, ze zien toch ook de mensen die toedeloedelen boven hun wieg?’ 

Michael reageert zoals een volwassene zou doen. Begrijpelijk. We kunnen niet anders, omdat wij talig zijn. 

‘Omdat jíj je wel bewust bent van je omgeving, omdat jíj die wel kunt benoemen, kun je deze vraag stellen. Maar stel je nu voor dat je dat bewustzijn niet hebt. Je hebt geen weet van jezelf noch van je omgeving. Hemel, hoe moet ik dit nu uitleggen?’ 

Mijn hersenen knarsen. Ik begrijp dat dit moeilijk voorstelbaar is. 

‘Beschouw even de hele wereld om je heen als een spiegel die alleen jou reflecteert. Jij en de wereld lijken dan één te zijn. Je bent een narcistisch wezentje dat meent dat de hele wereld alleen om jou gaat als je al iets had kunnen menen, maar dat kun je niet, want je kent nog geen taal.’ 

Michael haalt hoofdschuddend een volgende Duvel en staart vervolgens naar buiten, de donkere avond in. Ik houd me stil. Na een tijdje breekt bij hem een glimlach door. Niets kunnen benoemen. Een wereld waarin taal geen beperkingen oplegt, geen afstand creëert tussen jou en je omgeving. Het Hof van Eden, zie ik hem denken. 

‘Let nu op,’ vervolg ik. ‘In de periode dat je leert spreken, ontstaat er een breuk, een afstand tussen jouzelf en alles en iedereen om je heen. Je raakt ervan losgescheurd. Je kunt nu ‘ik’ zeggen, je kunt nu mama zien als iemand ánders die niet samenvalt met jouzelf. Man, daar gaat je veilige, narcistische cocon. Je bezit nu een eigen naam, Michael, en je begint een eigen identiteit te ontwikkelen. Vanaf het moment dat taal bij jou zijn intrede doet, besta jij. Er is een ik én een jij. Een ik én een omgeving. Alleen maar omdat je de mensen en dingen om je heen een naam kunt geven, omdat je een taal spreekt. Mama en papa krijgen betekenis als verschillende mensen van wie jij je onderscheidt.’ 

‘Het duizelt me nog wel, maar de mist lijkt op te trekken,’ zegt Michael die min of meer wanhopig een portie Trappistenkaas gaat halen. 

Ik zit op mijn praatstoel. Als Michael terug is, dender ik voort. 

‘Bij je geboorte moest je al pathetisch gezegd het paradijs van de veilige baarmoeder verlaten. En dan word je een tijdje later met het kunnen benoemen van de ander ook nog eens verjaagd uit het Hof van Eden, uit de omgeving waarmee je een twee-eenheid vormde. Omdat je taal gebruikt, omdat je leert mensen en dingen een naam te geven. Ze krijgen betekenis en daarmee gaan ze voor jou bestaan.’ 

Ik laat een stilte vallen. 

‘En… daarvoor moet je nog een prijs betalen ook. De paradijselijke twee-eenheid die er was in jouw niet-talige bestaan, is nu definitief verbroken.’ 

‘Het lijkt wel het bijbelverhaal van Adam en Eva,’ mompelt Michael. ‘Door die appel te eten wordt Eva zich bewust van Adam en van de wereld om haar heen. En prompt worden ze uit het paradijs gegooid. Weet je, Hans, je hebt mijn ogen geopend.’ 

We worden duidelijk ietwat dronken. 

‘Kun je nog een vrolijke draai aan deze avond geven, zodat we verheugd dit etablissement verlaten?’ vervolgt Michael. ‘Zullen we het over Cecile hebben? Die gaat volgende week trouwen.’ 

‘Nee, laat Cecile nu even zitten.’ 

Ik wil ook mijn laatste punt maken. 

‘Iedereen heeft in het prille begin van zijn leven tweemaal het ultieme geluk meegemaakt de twee-eenheid binnen de baarmoeder en de twee-eenheid in een korte periode na je geboorte. Allebei worden ze verbroken. Maar… let wel, omdat je iets kwijt bent, is er nu ook iets kostbaars ontstaan om vurig naar terug te verlangen: het opnieuw ervaren van de oorspronkelijke twee-eenheid. Een heftig verlangen naar dat object dat verloren is gegaan. Vanwege taal ontstaat ook verlangen.’ 

Trots kijk ik Michael aan, alsof ik dit zelf heb verzonnen. Die staart redelijk murw geslagen naar zijn Duvel. 

Ik vertel er niet bij dat het verlangen naar het verloren object altijd onvervuld zal blijven. Elke ogenschijnlijke twee-eenheid opgaan in je werk, samensmelten met je geliefde is een kortstondig surrogaat van de oorspronkelijke twee-eenheid. Die blijft voorgoed verloren. 

We proosten nog maar eens, nu op taal en verlangen. 

Deze tekst maakt in gewijzigde vorm deel uit van het korte verhaal Taal en verlangen, dat ik heb opgenomen in mijn verhalenbundel Trage man (2020).

deel dit artikel